IViR-alumnus Jan van Vegchel wint UvA- scriptieprijs 2019

Het Instituut voor Informatierecht is zeer verheugd dat Jan van Vegchel, alumnus van de master Informatierecht, de UvA-scriptieprijs 2019 heeft gewonnen!

Elk jaar beloont de UvA de beste en origineelste masterscriptie met de UvA-scriptieprijs.

Zijn scriptie, begeleid door senior onderzoeker Tarlach McGonagle, gaat over het ‘recht van antwoord’ in het digitale tijdperk. McGonagle omschreef de scriptie in zijn aanbevelingsbrief als volgt:

“Deze scriptie is een wetenschappelijke ‘page-turner’, de fraaie schrijfstijl is verfrissend en zorgt voor veel leesplezier van begin tot eind. Dit is een prachtig voorbeeld van een hoogwaardig wetenschappelijke bijdrage aan het publieke debat, dat veel complimenten waard is.”

De scriptie zelf is hier te lezen:

De revival van het recht van antwoord in het digitale tijdperk; : invulling van de leemte tussen rechtspraak en Nederlandse media-zelfregulering?

In het digitale tijdperk zijn de traditionele, professionele media opnieuw op zoek naar hun bestaansrecht. Een focus op betrouwbaarheid van berichtgeving kan daarbij een weg zijn: feitelijke juistheid als ‘unique selling point’ in het (sociale) mediagewoel. Tegelijkertijd verwachten lezers, kijkers en internetgebruikers meer dan ooit dat de verslaggeving accuraat is. En áls de berichtgeving niet deugt, willen ze kunnen opkomen tegen fouten in de media, zeker als die op henzelf betrekking hebben. 
Deze studie analyseert de vier traditionele correctie-instrumenten in de Nederlandse journalistiek: de journalist aanspreken, bij een ombudsman aan de bel trekken, een klacht indienen bij de Raad voor de Journalistiek en een gang naar de rechter. Deze blijken van waarde, maar tegelijkertijd kennen ze forse beperkingen. Zeker tussen de Raad en de rechter gaapt een gat: een snel, goedkoop en effectief instrument om een tegengeluid te laten horen, ontbreekt.
Een recht van antwoord, zoals dat in andere Europese landen al meer dan een eeuw staande praktijk is, zou zo’n instrument kunnen zijn, ware het niet dat in Nederland in het verleden meerdere voorstellen voor introductie zijn afgeschoten uit vrees voor aantasting van de persvrijheid en de autonomie van de journalistiek.
Europese regelgeving, van zowel de Europese Unie als de Raad van Europa, heeft het onderwerp echter weer in de schijnwerpers gezet, versterkt door recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij is ook het maatschappelijk kader de afgelopen decennia ingrijpend veranderd.
Een blik op de Belgische en Duitse wetgeving, de jurisprudentie en niet in de laatste plaats de praktijkervaringen daar leert dat het recht van antwoord een zinvol instrument is. Tegelijkertijd laat die praktijk, waarvoor vertegenwoordigers van zes Belgische en vijf Duitse media zijn bevraagd, zien dat implementatie van het recht van antwoord, althans in België en Duitsland, valkuilen kent. 
Daaromheen laverend komt deze studie tot een model met bouwstenen voor een Nederlands recht van antwoord. Vervolgens wordt dit model, en onderliggende analyse, getoetst bij zes vertegenwoordigers van mediaproducenten en vijf advocaten die geregeld ‘media-gelaedeerden’ bijstaan. Hun oordeel leidt tot kanttekeningen bij de bepleite introductie van het nieuwe correctie-instrument, maar biedt tegelijkertijd onderbouwing voor een ‘relatief’ dan wel een ‘vrijwillig’ recht van antwoord in de Nederlandse mediapraktijk, waar zowel betrokken mediaconsumenten als professionele journalisten baat bij hebben.

De hoofdlijnen van de scriptie zijn gepubliceerd in een artikel in Mediaforum 2018-4 (“Een Nederlands recht van antwoord: driemaal is scheepsrecht?”) en in een opiniërende ‘lekenversie’ op de opiniepagina van het dagblad Trouw (“Burger verdient recht om zich te verweren tegen journalistiek”, 1 november 2018). Op NPO-radio1 heeft hij vervolgens op 1 november 2018 een discussie gevoerd hierover met Thomas Bruning (NVJ) in het radioprogramma ‘Dit is de Dag’. Naar aanleiding hiervan ontstond een discussie op de media-website De Nieuwe  Reporter waarin hij zich op 7 november 2018 heeft gemengd. Tenslotte is zijn scriptie (en de daaropvolgende respons) verwerkt in een essay voor het december-nummer van media-vakblad Villamedia (“Recht op tegengeluid”).

Zie verder de berichtgeving over de scriptieprijs: